Biologische agentia in laboratoria
Normen en wetgeving
- Breng als onderdeel van de RI&E Biologische agentia in kaart met welke biologische agentia in het laboratorium wordt gewerkt, welke risico’s dat met zich meebrengt en de aard, mate en duur van de blootstelling. Leg op grond van deze analyse steeds vast welke beschermingsmaatregelen daarbij vereist zijn. Zie toe dat de juiste extra maatregelen worden voorgeschreven en uitgevoerd bij gerichte werkzaamheden met biologische agentia.
- Om besmettings-, snij- en prikaccidenten te voorkomen worden de volgende voorschriften nageleefd:
- Er zijn duidelijke afspraken over het gebruik van glaswerk en over de afvoer van beschadigd glaswerk.
- Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van veilige naaldsystemen en protocollen voor ontsmetting
- Bij het werken met besmet materiaal wordt gebruik gemaakt van handschoenen en zo nodig van veiligheidsbrillen of spatschermen.
- Verbied om doppen op injectienaalden terug te zetten (Arbobesluit artikel 4.97)
- Er wordt aangeleerd om veilig om te gaan met scalpelmesjes en gebruik gemaakt van veilige containers om gebruikte scalpelmesjes af te voeren.
- Zorg dat als er zich in het lab prikaccidenten kunnen voordoen waarbij medewerkers of studenten besmet kunnen raken met hiv, hepatitis B of C, zoals in een medisch lab, dat er een prikaccidentenprotocol wordt opgesteld en gevolgd dat voldoet aan de eisen die elders in deze arbocatalogus zijn opgenomen.
- De hogeschool biedt studenten die stage lopen, bv op een lab van een ziekenhuis en daar met besmet bloed in aanraking kunnen komen, kosteloos een Hepatitis-B vaccinatie aan, tenzij er met de stageverlenende organisatie andere afspraken zijn gemaakt. Datzelfde geldt voor medewerkers en studenten als uit de RI&E Biologische agentia blijkt dat in het eigen lab van de hbo-instelling besmetting met Hepatitis-B kan plaatsvinden.
- Bij het pipetteren wordt geen vloeistof met de mond aangezogen, maar wordt gebruik gemaakt van een pipet met ballon.
- Zorg dat docenten op de hoogte blijven van de stand van de techniek op het gebied van risico’s en maatregelen rond biologische agentia.
- Geef, voorafgaand aan hun werkzaamheden met biologische agentia in het laboratorium, studenten voorlichting en onderricht over de risico's van biologische agentia en over de te nemen maatregelen. Neem dit onderdeel ook op in het lesprogramma voor studenten.
- Registreer incidenten.
Zie verder de algemene informatie over biologische agentia, bv over registratie, noodplan en de categorie-indeling van biologische agentia.
Maatregelen
- Pas in een lab waar gewerkt wordt met biologische agentia uit categorie 2 of hoger de beheersmaatregelen toe die zijn opgenomen in bijlage 7.1 van de uitgave van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Microbiologie: ‘Veilig werken met micro-organismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimtes’. Daar zijn als verplichte maatregelen opgenomen:
- Specifieke desinfectiemethodes;
(zoals werktafel reinigen met desinfectiemiddel en glaswerk en wegwerp-pipetten ontsmetten in de autoclaaf.) - Onderdruk op de werkplek, zodat er geen verspreiding plaatsvindt;
- Een werktafel met een voor water ondoordringbaar oppervlak dat gemakkelijke schoon te maken is;
- Veilige opslag van biologische agentia; (bv in een goed afgesloten chemiekast)
- Specifieke desinfectiemethodes;
Daarnaast wordt aanbevolen om een kijkvenster aan te brengen in het lab, zodat men buiten het lokaal kan zien wat er gebeurt en om te zorgen dat alleen bevoegde medewerkers en studenten het lab betreden, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een verbodsbord en door toezicht.
- Zorg bij alle werkzaamheden met micro-organismen voor een veilige en hygiënische manier van werken om besmetting voorkomen. Stel goede richtlijnen op voor schoonmaak en desinfectie van ruimtes, werkbladen, hulpmiddelen en gereedschappen, met deze elementen:
- Draag geen ringen, armbandjes of polshorloges. Jassen en tassen zijn niet toegestaan op de labzalen.
- Dek eventuele wondjes goed af met een pleister of draag zo nodig handschoenen.
- Lang haar dient weggebonden te zijn en draag eventuele hoofddoekjes en mondkapjes van een niet brandbaar materiaal.
- Zorg steeds voor een schone laboratoriumjas en vervang de jas bij besmetting door (mogelijk) verontreinigd materiaal. De labjas moet zijn dichtgeknoopt tijdens de werkzaamheden en moet de armen en armkleding volledig bedekken.
- Voor het verlaten van het lab moet de labjas worden uitgedaan. Er mag dus niet buiten de laboratorium ruimtes gelopen worden met de labjas aan.
- Na gebruik dient de laboratoriumjas op een hoge temperatuur gewassen te worden.
- Draag een veiligheidsbril bij lab-werkzaamheden (behalve bij gebruik van de microscoop).
- Kies op grond van de RI&E een desinfectiemiddel dat effectief is tegen micro-organismen waarmee wordt gewerkt. Doorgaans kan in het lab van hbo-instellingen daarvoor Natriumdichloorisocyaanuraat gebruikt worden (productnamen Stafilex, Suma Tab D4 of Suma Total D24). Of kies het minder irriterende middel Natriumhydroxide (productnaam: DNA away).
Zorg dat altijd eerst schoongemaakt wordt voordat er gedesinfecteerd kan worden. - Alleen als bovenstaand desinfectiemiddel redelijkerwijs niet toe te passen is, kan 70% alcohol worden gebruikt. Alcohol is een kankerverwekkende stof, met name als het geïnhaleerd wordt. Probeer blootstelling te minimaliseren door:
- Goede instructie en voorlichting te geven aan diegenen die met alcohol werken;
- Het gebruik tot het strikt noodzakelijke te beperken;
- Overmatige verdamping te voorkomen (gebruik bijvoorbeeld knijpflacons met spuitmonden afsluitbare desinfectiebakken en zorg voor een goede ventilatie);
- Gebruik van nitrilhandschoenen bij mogelijk contact;
- Hou bij wie met alcohol werkt, hoeveel medewerkers met alcohol werken en hoeveel alcohol er per jaar wordt gebruikt (artikel 4.13 Arbeidsomstandighedenbesluit).
- Besmet materiaal moet in duidelijk gemarkeerde containers worden verzameld.
- Was voor vertrek de handen zorgvuldig bij een kraan, die niet met de handen aangeraakt wordt, bv een elleboogkraan.
- Neem voor kweeklabs aanvullende maatregelen; zorg onder meer voor scheiding van pathogenen en kweekmateriaal en voor een goede afvalscheiding. Zorg verder dat hulpmiddelen die nodig zijn om bijvoorbeeld een kapot gevallen kweekfles in en laboratorium op te ruimen, steeds in de werkruimte voorhanden zijn.
- Zorg voor ventilatie om de concentratie van agentia in de lucht te verlagen, zodat de kans op gezondheidseffecten afneemt. Daarbij wordt verontreinigde lucht uit de werkruimte afgevoerd en schone lucht toegevoerd. Bepaal op grond van de RI&E Biologische agentia de benodigde mate en wijze van ventilatie. In laboratoria wordt geen gebruik gemaakt van recirculatie.
- Bij gebruik van microbiologische veiligheidskabinetten zijn er, afhankelijk van de toepassing, drie klassen (I, II, III). Zorg als hogeschool voor:
- de juiste keuze voor een kabinetsklasse, op grond van de RI&E Biologische agentia ;
- minimaal jaarlijks onderhoud door een deskundige.
Meer informatie
- Veilig werken met micro-organismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimtes. (2017) Tegen vergoeding verkrijgbaar bij de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Microbiologie.
- Microbiologische veiligheid in diagnostische laboratoria, Werkgroep Infectiepreventie (2018)
NB Deze uitgave wordt geactualiseerd door de Samenwerkingsverband Richtlijnen Infectiepreventie (SRI) - Arbo-informatieblad 18 over het werken laboratoria, met ook aandacht voor biologische agentia
- Arbo-informatieblad 9: Biologische agentia.
(beide informatiebladen zijn tegen betaling online te raadplegen bij SDU)
Genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)
GGO staat voor Genetisch Gemodificeerd Organisme. Dit is een organisme waarvan het DNA, de genetische code, door de mens is veranderd.
Op hbo-instellingen worden alleen ggo’s gebruikt in ingeperkte ruimtes. Een ingeperkte ruimte ofwel een CFI is een werkruimte, bijvoorbeeld een laboratorium, waar werkzaamheden met ggo’s uitgevoerd mogen worden. Bij ingeperkt gebruik gaat het erom dat men veilig werkt met de genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) en is het belangrijk dat de ggo’s binnen de ingeperkte ruimte blijven. De volgende activiteiten vallen onder ingeperkt gebruik:
- het vervaardigen van ggo’s,
- alle handelingen die met ggo’s worden uitgevoerd, zoals het vermeerderen, in Nederland invoeren, aan een ander ter beschikking stellen, toepassen, voorhanden hebben, vervoeren, zich ontdoen of vernietigen van ggo’s.
Voor al dit soort activiteiten is minimaal een melding bij de overheid noodzakelijk, maar vaak ook een vergunning met precieze voorwaarden.
Normen en wetgeving
Voordat werkzaamheden met ggo’s kunnen starten, voert de hbo-instelling een risicobeoordeling uit. De risicobeoordeling neemt alle eigenschappen van de gebruikte ggo in beschouwing en beschrijft per ggo welke activiteiten men daarmee wil gaan uitvoeren. De risicobeoordeling bepaalt op grond van de vier inperkingsniveaus in het Besluit ggo in welke categorie van fysische inperking (CFI) de activiteiten veilig uitgevoerd kunnen worden. Een categorie van fysische inperking (CFI) is een bepaald type werkruimte (bijvoorbeeld een microbiologisch laboratorium waar activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) op een veilige manier kunnen worden uitgevoerd. De combinatie van het type werkruimte en het inperkingsniveau (I, II, III of IV), resulteert in een CFI, zoals ‘ML-1’ of ‘ML-2’ voor een microbiologisch laboratorium. Voor iedere CFI zijn de inrichtings- en werkvoorschriften vastgelegd, deze zijn te vinden in bijlage 9 van de Regeling ggo. Doordat de werkruimte voldoet aan voorgeschreven inrichtingseisen en doordat er gewerkt wordt volgens voorgeschreven werkvoorschriften wordt de inperking gewaarborgd.
Bijvoorbeeld enkele vereisten aan een ML-1 laboratorium :
- De werkruimte bestaat uit een permanente structuur, waarvan de werkoppervlakken, vloeren, wanden en deuren zijn afgewerkt met niet-absorberend materiaal en waarvan de werkoppervlakken goed zijn te reinigen en te ontsmetten.
- De werkruimte wordt betreden via een deur die is voorzien van:
- een aanduiding dat het om een ML-1 ruimte gaat;
- namen en telefoonnummers van tenminste één voor de ruimte verantwoordelijk persoon en van de biologische veiligheidsfunctionaris;
- Een autoclaaf is aanwezig op de locatie;
- Een wastafel en een dispenser voorzien van zeep of een voorziening waarmee de handen met een gevalideerde methode ontsmet kunnen worden, is aanwezig in de werkruimte;
- In de werkruimte is een kapstok voor werkkleding aanwezig;
- Het dragen van polshorloges en sieraden aan armen en handen is verboden;
- Passende beschermende kleding wordt gedragen. Deze kleding wordt na afloop van de werkzaamheden in de werkruimte achtergelaten;
- Al het biologisch afval wordt verzameld in breukvaste, lekdichte containers die gesloten kunnen worden of in een gelijkwaardige verpakking. Het afval wordt geïnactiveerd voordat het de inrichting verlaat of wordt ter onmiddellijke verbranding aangeboden aan een afvalverbrandingsinstallatie.
Zie voor de uitgebreide overige voorschriften, ook voor andere CFI’s: bijlage 9 van de Regeling ggo
De hbo-instelling wijst een ggo-gebied aan: dat deel van de inrichting waar ggo’s aanwezig kunnen zijn en waar de ggo-regels nageleefd moeten worden. Het bestaat uit de CFI’s, waar met ggo's gewerkt mag worden en het 'overig deel ggo-gebied' (ODG), waar opslag van ggo’s plaatsvindt of opslag van afval dat ggo’s bevat of kan bevatten dat afkomstig is van niveau I of II. Om de veiligheid te waarborgen is het belangrijk dat de verspreiding van ggo’s voorkomen wordt, daarom is het ggo-gebied beperkt toegankelijk. Het ggo-gebied kan uit verschillende delen van een inrichting bestaan, zonder dat ze met elkaar verbonden hoeven te zijn, maar zij moeten wel als zodanig zijn aangewezen. Het ggo-gebied dient voor de medegebruikers van het gebouw, van werkruimtes en van opslagvoorzieningen duidelijk aangegeven te zijn met pictogrammen en waarschuwingsinformatie, zodat deze ruimtes en werkplekken niet door onbevoegden betreden worden.
Bij het werken met ggo’s is op basis van de risicobeoordeling ook vastgesteld hoeveel en op welke manier ventilatie plaats vindt (NB. Tijdens de werkzaamheden in een ML-1 lab zijn de ramen van de werkruimte gesloten. In een ML-2-laboratorium mogen ramen niet te openen zijn).
Een biologische veiligheidsfunctionaris (BVF) is een persoon die binnen de organisatie toeziet op het veilig werken met ggo’s. Deze persoon wordt beoordeeld en toegelaten door Bureau GGO en dient door de hbo-instelling aangesteld te worden. De BVF krijgt de bevoegdheden die nodig zijn voor het uitoefenen van de taakstelling. Daarbij is een onafhankelijke positie binnen de organisatie van belang. De BVF is onder andere verantwoordelijk voor alle ggo-aanvragen, de procedures voor het veilig werken met ggo’s, het ingrijpen bij incidenten en het voorlichten van alle ggo-medewerkers.
Zie verder:
- Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (Besluit ggo)
- Regeling genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (Regeling ggo).
Het Besluit ggo en de Regeling ggo vallen onder de Wet milieubeheer/Omgevingswet.
- WABO: Om werkzaamheden te mogen verrichten met ggo’s binnen ingeperkt gebruik is naast een kennisgeving of vergunning voor de activiteiten met ggo’s en een biologische veiligheidsfunctionaris (BVF), ook een omgevingsvergunning noodzakelijk voor de inrichting. U dient bij het bevoegd gezag een aanvraag te doen. Het bevoegd gezag volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) is in de meeste gevallen een regionale uitvoeringsdienst (RUD) of een omgevingsdienst (OD).